De vakantie waarop mijn haar nooit goed lag
Wie de laatste tijd de blogs van mijn medestudenten aan Kansai University heeft gelezen, zou kunnen denken dat ons leven hier voorlopig uit niets anders bestaat dan reisjes en ander vakantievertier. Dat is uiteraard niet waar, slechts negentig procent van onze tijd wordt daaraan besteed. Ik studeer bijvoorbeeld tussendoor nog wat Japans of benieuw er me over hoe de eerste minister van dit land telkens toch weer creatievere manieren vindt om zijn reputatie om zeep te helpen. Maar aangezien lezers van deze blog over het algemeen waarschijnlijk niet zo erg geïnteresseerd zijn in het aantal nieuwe kanji dat ik vandaag heb bijgeleerd, moet ik hier dus wel over het net afgelopen reisje spreken. De bestemming was Okinawa, een groep eilandjes helemaal in het zuiden van Japan. U ziet het al aankomen: foto's van zonovergoten stranden!
We (Hilde, Judith en ik) gingen evenwel niet alleen. De trip naar Okinawa maakte deel uit van de lenteuitstap van de backpackerscircle (BPC). Het plan: vijf dagen rondtrekken met onze Japanse vrienden, om daarna nog drie dagen met ons drietjes van het mooie weer te genieten. En niet om in mooie hotelletjes te slapen - tenzij er geen andere mogelijkheid was, maar om te kamperen. Met de rugzak en tentjes, de draagbare gasvuurtjes, de potten en pannen die zo'n heerlijk kletterend geluid maken bij elke stap die je neemt. Ik voelde me ineens weer bij de scouts...
Het eerste deel van de reis is snel te beschrijven. Samen met Haku en Yakka namen we de trein naar Yamada, vandaar de monorail naar Osaka Itami Airport en ten slotte het vliegtuig richting Okinawa. We kwamen aan in Naha, liepen daar wat rond omdat de zon toch zo mooi scheen, kochten eten en ontmoetten wat later de overige BPC-leden. Na een blij weerzien stapte iedereen op de boot naar Kumejima, en vandaar kon het avontuur pas echt beginnen. Spannend, zo nog eens in een tent slapen! Jammer genoeg is daar de eerste dag wel niet veel van gekomen, aangezien er net een storm over Okinawa raasde en buiten slapen toch te gevaarlijk werd bevonden. We hebben dan maar onze toevlucht moeten nemen tot een verblijf dat ons ter beschikkking werd gesteld door de vriendelijke mensen van de duikshop, die later in het verhaal nog zullen voorkomen. Soit, we lagen daar eigenlijk wel lekker knus, dus erover klagen ga ik zeker niet doen.
Als de wind zo hard bleef loeien, zou dat wel betekenen dat de activiteiten voor de volgende dagen in het gedrang kwamen. Duiken en zeekajakken doe je nu eenmaal best niet als de golven - waarschuwing: exasperatie in zicht - hoger komen dan je zelf bent. En hoewel we steeds braaf ons vuil sorteren, bleek Moeder Natuur ons niet gunstig gezind. De tweede dag zijn we dus niet de zee gaan verkennen, maar hebben we in de plaats kleibeeldjes gemaakt, een activiteit die normaal gezien op de vierde dag ging plaatsvinden.
De beeldjes in kwestie heten shisa, zijn half-leeuw, half-hond en dienen - hoe kan het ook anders - ter bescherming van huizen en als het even kan ook van het hele eiland. Ikzelf heb ze iets te veel gezien om ze nog uit te kunnen staan, maar je kan niet ontkennen dat ze vaak mooi gemaakt zijn. Er zelf eentje fabriceren leek dan ook een onmogelijke opgave, zeker voor mij. Daar kwam nog eens bij dat ik om een of andere reden niet kan tegen klei die aan mijn handen blijft kleven, wat natuurlijk niet helpt als je een figuurtje in de juiste vorm moet kneden en kerven.
Al bij al viel het echter nog goed mee. Terwijl ik dacht dat je uit één blok klei dat hele beeldje ging moeten kerven, bleek het iets eenvoudiger in elkaar te zitten. Je moest de klei immers in stukken breken om dan de verschillende lichaamsdelen te vormen. Het spreekt niet voor mijn inzichtelijk vermogen dat ik daar niet zelf op gekomen was, maar ik was gelukkig bijlange niet de enige, zo bleek. Het eindresultaat leek in elk geval wel op iets. Niet op een shisa, gelukkig, want om bovenvermelde redenen zou mijn creatie anders in een donker hoekje verdwijnen eens ik het toegestuurd heb gekregen. Nee, volgens verschillende bronnen was het meer een kruising tussen een gremlin, een furby en een hyena uit de Leeuwenkoning. Met een kromme neus, weliswaar, maar daar mag men hem niet op afrekenen.
Mijn pseudo-shisa; poseren met Waka, Judith en shisa; Hilde en shisa; Judith had nog klei over, en aangezien dat toch een beetje op chocolade lijkt...
In de namiddag zijn we dan wat gaan rondrijden met gehuurde auto's, vooral naar van die typische panoramapunten met kolkende golven onder en/of naast je. We brachten echter ook een bezoekje aan het zeeschildpaddenaquarium, thuis van een stuk of vier grote dieren en nog een paar kleintjes. Het belangrijkste dat we hier gedaan hebben was experimenteren met onze fototoestellen om te kijken welke instellingen de beste foto's van de dieren opleverde. Een hele opgave, maar uiteindelijk zijn er toch een paar goed gelukt. De twee beste (deze en deze) zijn wel slechts foto's van de informatieborden die bij de schildpadden hingen, getrokken voor het geval ik toch geen goede foto's zou hebben en dus eigenlijk om jullie te bedriegen. Sorry daarvoor!
De avond viel, en dat betekent ook in Japan dat het tijd is om te eten. Op het menu stond iets typisch Okinawaiaans, goya chanpuru, voedzaam eten. Tijdens het bereiden van de maaltijd viel me in elk geval al een groot verschil met mijn kampervaringen in België op: de zorg die besteed wordt aan het klaarmaken van het eten. Alle groentjes moesten bijvoorbeeld mooi in de juiste vorm gesneden worden voor ze de pot in mochten. Het wassen van de snijplankjes en messen voor gebruik werd eveneens streng gecontroleerd. Misschien denken sommige mensen nu dat dit maar normaal is, maar ik - en ook Hilde, die scoutsleidster is - kan je verzekeren dat dat bij ons niet waar zou zijn. Indien er op onze kampplaats in Okinawa iets van eten op de grond gevallen zou zijn, zou dat zeker zesentwintigduizend keer afgewassen zijn geweest voor men nog maar ging overwegen of men het nog ging gebruiken of niet. Een aardappel die bij de Belgische scouts in de pot verdwijnt, moet bij mijn weten maar aan één criterium voldoen: er ongeveer goed uitzien. Als er dus een op de grond zou vallen, zou die hoogstens eens afgeborsteld worden, met een handdoek of kledingsstuk - naargelang wat het dichtstbij ligt. Toen ik dat laatste een paar dagen later vertelde aan de Japanners, begonnen ze spontaan te lachen. Maar ik ben er zeker van dat ze vanbinnen dachten: als ik ooit naar dat gekke land ga, neem ik maar best een hele koffer vol instant noedels mee.
Sightseeing op de tweede dag
Goed, dag drie dan. Het weer was nog steeds zorgwekkend, zodat ook nu geen van beide zeeactiviteiten kon doorgaan. Dan maar weer in de auto's om nog wat aan sightseeing te gaan doen. Deze keer bezochten we eerst een grot, wat altijd wel leuk is, en ook mooi. Na een tochtje langs de wilde, woeste, woelige en zilte baren ging de reis dan verder naar de lokale Awamoribrouwerij, waar ze de gelijknamige, exclusief Okinawaiaanse, rijstalcohol (let wel: het is geen soort sake) produceren. Er was zelfs een plekje waar je ongegeneerd tien verschillende soorten mocht proeven, met alcoholpercentages varieerende van vijfentwintig graden tot bijna vijftig graden. Voor mij smaakte het allemaal nogal hetzelfde en jammer genoeg niet zo lekker. Het moet een van de eerste keren geweest zijn dat ik gratis drank heb laten staan.
De rest van de dag bracht eigenlijk enkel nog eten en slapen, en echt boeiend is dat natuurlijk niet. De volgende ochtend kregen we wel heuglijk nieuws te horen: het weer was aan de betere hand, en we zouden die dag dan toch gaan duiken. We werden opgedeeld in twee groepen: zij die al duikervaring hadden, en zij die in het beste geval al eens met hun gezicht in een plas water gevallen waren. Ik hoor, voor alle duidelijkheid, bij de laatste categorie. Dat betekende dat ik - samen met Judith (die eigenlijk al ervaring had, maar voor de zekerheid toch eerst alle uitleg nog eens wou krijgen), Hilde en de eerstejaars van de circle - eerst een uitgebreide uitleg heb gekregen over het aandoen van je duikmasker, wat te doen als er water inkomt en hoe je het best de druk op je oren verlaagt. Daarna mochten we gaan oefenen in het water, wat vrij snel gedaan was, aangezien we blijkbaar allemaal zeer jouzu (gewooon goed) waren. Ik betwijfelde wel een beetje of het niet altijd beter is toch nog wat meer te oefenen, maar aangezien het die vriendelijke mensen van de duikshop waren heb ik ze hierin maar vertrouwd.
Na een extra lange middagpauze kwam dan het grote moment: duikpakken aandoen, in de auto, in de boot, en varen naar de plek waar we voor het eerst ondergedompeld zouden worden in de wereld van het duiken en de zee. We zouden wel maar vijftien meter diep gaan, maar geloof me, dat was al griezelig genoeg voor de eerste keer. Toen ik op het moment zelf daar in dat water zat, heb ik mezelf toch even moeten kalmeren voor ik echt durfde onder te gaan. Het gaf me immers een niet zo geruststellend gevoel dat ik het einde van het koord (dat ons moest helpen tot aan de bodem te geraken) niet kon zien, en dat ik eens op de bodem niet zo gemakkelijk meer naar boven zou kunnen - caissonziekte, weet u wel. Maar goed, ik heb die angst dan toch kunnen overwinnen en ben dus tot op de bodem geraakt zonder al te veel problemen.
Bij gebrek aan foto's van het duiken, zijn er hier nog een paar van de derde dag: buiten de grot; Yoshinobu met ingegraven voeten; de rots in de branding; een nepvis die daar ergens op de grond lag en waar ik een foto van wou trekken.
Echt overweldigend was het daar echter niet. Ik weet niet of het aan het relatief slechte weer lag of aan de duikplaats - waarschijnlijk aan een combinatie van beiden - maar uiteindelijk hebben we misschien vier verschillende visjes gezien en voor de rest een paar planten en (vooral) veel stenen. Dan is kijken naar het aquarium van mijn favoriete Chinees restaurant in Aalst eerlijk gezegd toch wel veel boeiender. Buiten het opdoen van een nieuwe ervaring was het dus eigenlijk niet echt heel erg de moeite. De Japanners vonden allemaal (uiteraard) van wel, en het zou niet mooi van me geweest zijn dat tegen te spreken, dus dat heb ik niet gedaan. Indrukken van het hele gebeuren waren voor de rest vooral van de koude aard, want zo'n wetsuit is wel warm op zich, maar als je er al in de voormiddag al eens in het water mee geweest bent en het dan nog eens danig regende toen ze tijdens de middagpauze lagen te drogen, geeft het toch niet zo'n aangenaam gevoel om dat opnieuw aan te moeten doen. Maar gelukkig viel de temperatuur van het water op onze duikplek wel goed mee. En we zijn tenminste geen blauwgeringde octopussen (ja, dat zit daar, net als kegelslakken en zeeslangen) tegen het lijf gezwommen.
Maar genoeg over gevaarlijke beesten in zee. Na het duiken mochten we allemaal nog eens het bad in, gevolgd door - zeer uitzonderlijk - wat vrije tijd voor we aan het eten begonnen. Na op ons gemak een koffietje gedronken te hebben in het badhuis, zijn we dan nog even naar het strand gegaan. Schelpjes zoeken... het deed me terugdenken aan vroeger, toen we met ons gezinnetje naar de zee gingen voor een dagje, wat ik nooit echt heel graag heb gedaan, aangezien ik niet kan tegen zand tussen mijn tenen en het water te koud was. Maar een ding deed ik daar wel: schelpjes zoeken. En ze dan maar trots tonen aan mama en papa en erop staan dat er een foto van getrokken zou worden, vooral als ik iets speciaals als een (miniscuul) exoskelet van een krab had gevonden... In feite doet zoiets me vooral stilstaan bij hoe gelukkig ik ben, vooral dan hoeveel geluk ik heb gehad op te groeien in een omgeving die mij al die kansen heeft gegeven, en hoe dankbaar ik daarvoor ben. Dat besefte ik, terwijl ik daar op mijn knieën in het zand zat, en het is nog een hele tijd in mijn hoofd blijven hangen, aangezien het toch iets moois is om af en toe aan te denken.
Het eten zou die avond gevolgd worden door de traditionele nomikai, het zitten in een cirkeltje en wat gezellig keuvelen met een drankje en hapje bij de hand. Onvermijdelijk was hier natuurlijk ook weer een kansou-moment (zeg wat je vond van de voorbije vijf dagen, maar beperk je tot de positieve zaken, tenzij je laatstejaars bent) bij. Wij, de drie Belgen, waren echter vrij moe en hadden bovendien nog drie dagen op ons eentje voor de boeg, zodat we besloten dat het beter was wat vroeger dan de rest onze slaapzak op te zoeken.
Het begin van de volgende dag bestond enkel uit het opruimen van onze tentjes, de vriendelijke mensen van de duikshop bedanken voor alles, naar de haven gaan en de boot terug nemen. Eens aangekomen, namen we vrijwel meteen afscheid van de overige BPC'ers, en dit is dus ook het moment waarop ze uit dit verhaal verdwijnen. Tijdens ons verblijf in Okinawa hebben we in elk geval voldoende de kans gekregen alle leden beter te leren kennen. Zo weten we bijvoorbeeld eindelijk hoe iedereen heet, een niet onbelangrijke stap bij het leggen van contacten. Voor de rest kan ik enkel zeggen dat het best wel fijne mensen zijn. Ik zal waarschijnlijk wel nog meer over hen schrijven in een van mijn allerlaatste blogberichten, misschien wel getiteld "Ruben beschouwt na: Japanners", waarin in elk geval de woorden kippetjes, boeren en boerderij zullen voorkomen - maar niet noodzakelijk in verband met de BPC'ers.
Na het afscheid trokken we naar ons hotel-voor-een-nacht, dat er aan de buitenkant nogal sjofel uitzag. Aan de binnenkant viel het gelukkig beter mee. We sliepen in slaapzalen, maar gelukkig waren er gordijntjes aan de bedden, zodat je weinig hinder had van de andere gasten indien je even geen zin had om sociaal te doen of (zoals wij) te moe was daarvoor. Nadat we onze rugzakken daar hadden afgezet trokken we naar kasteel Shuri, verblijfplaats van de heersers van het vroegere Ryukyukoninkrijk, door Japan geannexeerd na de Meijirestauratie en in 1879 omgedoopt tot de prefectuur Okinawa. Dit kasteel werd bijna volledig vernietigd tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar is gelukkig heropgebouwd en behoort nu tot het werelderfgoed.
Aan de buitenkant deed het complex vrij Japans aan, vond ik, maar eens binnen zag je toch duidelijk dat Ryukyu vooral relaties met China had. Niet dat ik een kunstkenner ben, maar de schilderijen en ornamenten deden mij toch veel meer denken aan de zaken die in het Chinese luik van de cursus Oost-Aziatische kunst staan. Jammer genoeg mocht je op de meeste plaatsen geen foto's trekken. Hoogtepunt van ons bezoek was in elk geval een gezellig kopje thee met heerlijke koekjes, vooral omdat we op die manier even konden ontsnappen aan alle toeristen die als een kudde wildebeesten door het complex raasden, alle hersencellen die ze op hun weg tegenkwamen vernietigend met hoge kreetjes van a! sugoiiii! heeeeeeeee! subarashiiiiiii! kireiiiiii!, en dan het tak-tak-tak van hoge hakken waarop ze amper kunnen balanceren, maar waarop ze moeten lopen volgens De Voorschriften, en het duidelijk gebrek aan interesse in iets anders dan het mooist op de foto te staan.... En dat zijn dan enkel nog maar de meisjesdieren! Maar ik dwaal af.
Dat theegedoe was niet helemaal gratis, en dus stond er een meisje aan de ingang om met een gulle glimlach onze 300 yen in ontvangst te nemen. Net nadat ze de mensen voor ons had binnengelaten, huppelde die echter ineens weg. We namen aan dat ze daarvoor wel een goede reden had, en veel tijdsdruk hadden we toch niet. Het heeft wel een tijdje geduurd voor ze terugkwam, en ze had iemand bij: een medewerker die, zo legde ze uit, Engels kon. En dat meisje maar beschaamd zijn toen we zeiden dat we ook wel Japans konden, wat de jongen die ze erbij had geroepen de opmerking ontlokte dat ze daar toch beter eerst naar had gevraagd. Ze werkte er dus duidelijk nog niet al te lang, maar was wel bijzonder vriendelijk, dus we hebben er eens goed om gelachen. Ze vroegen ons verder nog een enquête in te vullen, wat we met plezier deden. Alles was toch positief, dus dat was snel gedaan.
Na ons kasteelbezoek reisden we af naar de drukste winkelstraat, om er eerst eens goed te eten en daarna wat winkeltjes te gaan bekijken. Het eerste ging goed, maar tijdens die tweede activiteit voelde ik me toch overmand worden door een vrij hevige moeheid, die waarschijnlijk veel te maken had met het grote verschil in temperatuur buiten en in de winkels. Onder andere gesterkt door het zingen van Samson & Gert-liedjes ben ik toch op mijn benen kunnen blijven staan, maar eens in mijn kamer voelde ik me echt ziek. De rillingen over mijn hele lichaam wezen op beginnende koorts, en dus kroop ik meteen in bed.
Het grootste probleem was inderdaad vermoeidheid, veroorzaakt door de bovenvermelde winkelbezoekjes, maar ook al aanwezig gedurende de vijf dagen daarvoor. Dat merkte ik onder andere aan het feit dat het ineens leek of ik minder goed Japans kon spreken dan toen ik hier in september aankwam. Grammaticale constructies maken duurde langer dan normaal, en zelfs de simpelste woorden (zoals zee, umi) kwamen niet altijd meteen in me op. Nochtans had ik er voor deze reis op gelet genoeg te slapen, net om vermoeidheidsproblemen te vermijden, en ook van de vijf dagen met de BPC kan je moeilijk zeggen dat we erg weinig geslapen hebben; we moesten weliswaar erg vroeg opstaan (5 à 6 uur), maar gingen toch steeds op tijd slapen. Nu ja, blijkbaar was de kampervaring dus wel vermoeiend geweest, en was het nodig te recuperen. Jammer genoeg moesten we ook in ons hotel 's ochtends vrij vroeg opstaan, waardoor ik me nog steeds niet opperbest voelde toen we op de boot naar onze volgende bestemming, het eiland Zamami, stapten. De reis duurde echter lang genoeg om nog wat te slapen (we waren gaan kamperen, dus ik had sowieso toch een slaapzak en slaapmatje bij), zodat ik bij aankomst enkel nog wat vermoeid was.
Ondertussen drong er zich een belangrijke keuze op. We hadden immers afgesproken dat we zouden gaan snorkelen, maar aangezien ik me die ochtend nog wat slapjes voelde had ik toch sterk getwijfeld of dat wel verstandig zou zijn. Aangezien ik me op dat moment enkel nog wat vermoeid voelde, besloot ik het er toch op te wagen. En ik moet zeggen dat ik me dat niet beklaag. Het weer was er nog niet beter op geworden, waardoor het rillen in zwembroek en bikini was. Na de verplichte fotoshoot waagden we ons dan het water in, dat gelukkig nog van redelijke temperatuur was. Lang ben ik er niet ingebleven, om het risico weer ziek te worden te vermijden, maar ik heb er in elk geval wel meer, mooiere en interessantere zeedieren gezien dan tijdens het duiken. En we zijn alweer geen gevaarlijke beesten tegengekomen, al deed Judith me soms wel schrikken met haar luid gegil nadat er bijvoorbeeld een dode - maar ongetwijfeld monsterachtige - krab plots voor haar opdook.
Ook leuk was dat er op het strand een Japanner naar ons toekwam die ons blijkbaar gezien had op de boot naar Zamami. Bleek dat die man een jaar in Nederland had gewerkt en dus zelfs wat Nederlands komt. Wat natuurlijk wel vrij zeldzaam is in een land waar men over het algemeen niet echt sterk is in vreemde talen. En hij was dan nog eens sympathiek ook, genoeg stof voor een leuke babbel dus. Jammer genoeg had hij het (ondanks zijn wetsuit, wat wij niet hadden) wel enorm koud, zodat hij na een keer in het water geweest te zijn al wegging. Nadat wij bibberend uit het water gekropen waren, haastten we ons dan terug naar de duikshop waar we de snorkels en zwemvliezen gehuurd hadden. De bedoeling was daarna op zoek te gaan naar een deftige douche of publieke badplaats, maar dat werd ons meteen een stuk gemakkelijker gemaakt door de vriendelijke dame van de duikshop, die zei dat we haar douches wel mochten gebruiken. Ik moet zeggen dat een douche me zelden zoveel deugd heeft gedaan als toen. Het plakkerige gevoel van zeezout in je haar was meteen weg, en het warme water zorgde ervoor dat ik me daarna echt weer goed voelde. Daarenboven was er naast die duikshop een gezellig eethuisje, waar ik heerlijke en vooral verse scampi's heb gegeten. Om helemaal zeker te zijn van volledige genezing, kroop ik best wel zo vroeg mogelijk in mijn bed, en gelukkig wouden Hilde en Judith ook niets liever doen. Snel de tent in (die we hadden gehuurd voor één nacht) dus, en hopen dat het de volgende dag beter weer zou zijn. Er stond immers iets speciaals op het programma.
En we hadden geluk. Net deze laatste dag scheen de zon. En ze scheen fel. Het was warempel nodig mijn zonnebrandcrème te gebruiken, waar blijkbaar toch wel zeer veel muntextract inzat, iets wat mijn ogen in het begin niet zo tof vonden. Zoals ik al aangegeven heb, hadden we vrij hoge verwachtingen voor deze dag. We zouden immers gaan walvissen kijken, met de Zamami Whale Watching Association. Rond deze periode zitten er immers nog veel bultruggen in de zee rond Zamami, en er worden dan ook boottochten georganiseerd waarop men deze kan gaan bekijken. Twee uur zou die van ons duren, en men verzekerde ons vooraf dat we wel heel veel kans hadden om er een paar te zien, aangezien het zeer mooi weer was en men er 's ochtends al een paar had gespot. Na een korte inleiding kropen we in de boot, samen met nog een hele hoop mensen. Ik ga er niet meer te veel woorden aan vuil maken, behalve dan dat we echt wel uitzonderlijk veel geluk hebben gehad. Na in het begin een walvisvrouwtje en haar kalf gezien te hebben, ontdekten we immers even later een kudde van minstens zeven volwassen dieren, die we dan toch ongeveer anderhalf uur gevolgd hebben. De foto's zijn uiteraard niet allemaal even goed gelukt (op zulke momenten wil je wel zo'n duur fototoestel met telelens), maar er zitten er toch een paar aanvaardbare bij, vooral door het feit dat we in staat waren ze van wel heel dichtbij te zien.
Ik ben in elk geval vooral blij voor Judith, die hier echt wel heel hard naar uitkeek, en zichtbaar ontroerd was toen ze de dieren waardoor ze zo gefascineerd is eindelijk te zien kreeg. Voor mezelf was het natuurlijk ook de moeite, aangezien ik ook altijd geïnteresseerd ben geweest in de zee en het leven erin.
Het walvissen kijken was onze laatste echte activiteit op Zamami. Daarna volgde enkel nog het middagmaal, en dan de boot weer op, terug naar het hoofdeiland van Okinawa. De laatste uren op Okinawa zijn even kort te beschrijven als het begin van de reis: we gingen eten, kochten wat spullen (ik een t-shirt, die misschien later ooit op foto zal verschijnen), gingen slapen, stonden op, kochten nog wat spullen (souvenirs, in mijn geval stervruchten, al zeg je volgens Van Dale beter carambola, waar ik nog nooit van gehoord heb), stapten het vliegtuig op en landden anderhalf uur later weer in Osaka. Terug thuis. Het was zoals gewoonlijk een ervaring met hoogte- en dieptepunten, iets waarvan het weer een duidelijk voorbeeld is. Maar ik had foto's van zonovergoten stranden beloofd, dus klik maar snel hier. Mijn foto's zijn deze keer hier (alles behalve walvissen) en hier (walvissen) te bewonderen.
Tot binnenkort...
Ruben
PS: ik had geen kam mee, en daarenboven was er bijna altijd felle wind, vandaar de titel en de foto's.